Gedachten over revolutie

zaterdag 26 februari 2022

Zaterdagmiddag 26 februari 2022 hield ik een praatje op het 2.Dh5-festival, dat dit jaar gehouden wordt onder de titel ‘Changing the Game’. Hieronder vind je een artikel dat gebaseerd is op de tekst die ik voor mijn praatje heb gehanteerd. Een beetje bijgeschaafd en meer. En ja, een longread.

Hoe krijgen we en andere wereld? Eentje waarin we niet alleen maar met moeite overleven, maar daadwerkelijk kunnen leven? Eentje waar “we” niet alleen mensen omvat, maar het leven als geheel, en in alle gevarieerde vormen ervan? Eentje, om te beginnen, waarin we zodanige catastrofes dat ieder overleven onmogelijk of zinledig wordt, in ieder geval afgewend kan worden?

Die overleving brengt ons bij de wereldwijde milieucatastrofe, waarvan de aanzwellende klimaatramp de meest in het oog springende, maar bepaald niet de enige vorm is. En voor wie het vergeten was: Rusland en de NAVO helpen ons wel herinneren dat er meer catastrofes denkbaar zijn dan ‘alleen maar’ klimaatrampen. Een grote oorlog kan dus ook nog, al dan niet met met kernwapens. We better hurry als we nog een beetje wereld willen overhouden.

Aan het tegengaan en omgaan met die klimaatcrisis ga ik de slotfase van mijn betoog dat volgt ophangen, om de zaak actueel te maken. Maar het gaat om vraagstukken van strategie en tactiek die de linkse bewegingen al bezighouden sinds die bestaan. Het gaat hier in essentie om het vraagstuk van hervorming en revolutie. Het gaat tegelijk om de vraag naar individuele verantwoordelijkheid en systeemverandering.

Het oude debat: hervorming of revolutie?

Hervorming of revolutie? Ingewijden in de linke geschiedenis denken dan wellicht aan de grote debatten die de marxistisch-geinspireerde ardeidersbeweging rond 1900 verdeelden in twee ogenschijnlijk onverzoenlijke kampen. Daar begin ik dan ook mijn verkenningstocht.

De sociaaldemocratische arbeidersbeweging waar ik op doel bestond uit snel groeiende socialistische partijen en daarmee verbonden vakbonden. Ze waren internationaal gebundeld in wat bekend stond als de Tweede Internationale. De politiek ervan presenteerde zich als revolutionair, in theoretische zin. Wat bedoel ik daarmee?

Welnu, men ging uit van de analyse die Karl Marx gaf van het kapitalisme als systeem dat de neiging had om steeds vaker en dieper in crisis te raken. Kapitalisten joegen winst na, terwijl ze met elkaar concurreerden. Op zoek naar steeds meer winst breidden ze de productie uit , zonder onderlinge afstemming – tot voorbij de grens waarop ze hun spullen winstgevend konden verkopen. Gevolg: recessie. Zo ging het steeds weer.

Intussen slokten grote bedrijven kleine bedrijven op: kapitalistische ondernemingen werden steeds groter, en et werden er steeds minder. Kleine ondernemers gingen bankroet. Voormalige middenstanders moesten zich verkopen om in leven te blijven, en werden arbeiders. Steeds meer arbeiders tonden tegenover steeds minder steeds grotere kapitalisten. De staat, “het uitvoerend comité van de bourgeoisie”, in de woorden van Marx, verdedigde de kapitaalsbelangen. De tegenstelling tussen steeds meer straatarme arbeiders en een steeds kleinere, economisch en politiek heersende klasse van kapitalisten, groeide en groeide.

Arbeiders hadden geen keus dan zich te organiseren en terug te vechten. Vroeg of laat bereikte de tegenstelling een climax en een ontknoping: arbeiders, verenigd en gebundeld in een politieke partij, zouden de kapitalistenklasse verslaan, de staatsmacht overnemen en vervolgens een revolutionair bewind vormen dat de kapitalistenklassezou onteigenen en planmatig een socialistische – klasseloze en coöperatieve – maatschappij op beginnen te bouwen.

Dit scenario klonk best plausibel in tijden dat arbeiders inderdaad tegen hongerlonen werkten voor steeds kleinere aantallen steeds machtiger kapitalisten, die bij elk verzet een beroep konden doen op politie en leger om arbeidersverzet neer te slaan. Maar het hing wel af van die, als wetenschap gepresenteerde prognoses van Marx: de crises zouden steeds dieper worden, de verpaupering zou eindeloos toenemen, de middenklassen zouden verdwijnen, het kapitaal zou in steeds minder handen terechtkomen, de tegenstelling tussen kapitaal en arbeid zou alsmaar groeien. Wat nu als de realiteit anders uitpakte? Als er bijvoorbeeld, terwijl in de ene bedrijfstak kleine ondernemers verdwenen, er in nieuwe bedrijfstakken juist grote aantallen kleinere bedrijven – en daarmee een nieuwe middenklasse – ontstond? Als door heel lange hoogconjunctuur de werkloosheid af nam en de lonen gestaag stegen? Wat nu als te tegenstelling tussen arbeid en kapitaal nu eens niet scherper werd, maar juist milder?

Er kwam nog iets heel belangwekkends bij. De arbeidersbeweging was theoretisch revolutionair, in de zin die ik schetste. Maar wat deed ze in de praktijk? Ze vormde vakbonden die voor hogere lonen en betere arbeidsomstandigheden vochten, en dat had wel degelijk effect. Ze vormde politieke partijen die via verkiezingen steeds meer parlementsleden wierven en via parlementaire activiteit invloed kreeg op de wetgeving. Ook dat bleef niet zonder resultaat. Terwijl de sociaaldemocratie de revolutie predikte op de Eerste Mei, was ze de rest van het jaar rustig bezig om het bestaan van arbeiders binnen de kapitalistische orde, een heel stuk draaglijker te maken. Terwijl ze haar revolutionaire prognoses baseerde op steeds toenemende sociale tegenstellingen, was ze in de praktijk bezig om de scherpte daarvan bij te vijlen met hervormingsarbeid.

Deze tegenstrijdigheid begon natuurlijk in de gaten te lopen. Een prominente Duitse sociaaldemocraat met de naam Eduard Bernstein, legde de vinger maar eens op de zere plek. Die zei: als de maatschappelijke tegenstellingen niet wetmatig groeien maar wel degelijk minder worden, en als we via wetgeving, vakbondswerk en coöperaties verdere verbeteringen kunnen bereiken, moeten we dan die revolutionaire prognose maar niet eens opzij schuiven? Moeten we dan niet gewoon de alledaagse praktijk van hervormingswerk niet openlijk erkennen als de kern van onze politiek? Hij bepleitte een revisie van het marxisme in deze zin, en stond daarmee ogenblikkelijk bekend als revisionist.

Zijn stellingname leidde binnen de Tweede Internationale tot een fel debat. Al heel snel werden twee dingen duidelijk: de meeste kopstukken van de beweging volgden Bernsteins theoretische herziening niet, en hielden vast aan wat inmiddels een marxistische orthodoxie was geworden: De Revolutie Zou Komen, Want Marx Had Het Wetenschappelijk Voorspeld. En ja, aanhangers konden wijzen op feiten, want juist rond de verschijning van Bernsteins boek keerde de crisis in volle scherpte terug en leken de prognoses van Marx weer heel actueel. Vasthouden aan de revolutie dus! Maar wat bleef intussen de praktijk? Verkiezingen winnen, wetgevende arbeid, vakbondswerk en een coöperatief socialistisch verenigingsleven uitbouwen. En zodra de strijd zich via al te grote wilde stakingen tegen het kapitaal zelf dreigde te keren, hadden als die rrrrevolutionaire sociaaldemocratische politici de neiging om op de rem te trappen: chaos en anarchie bedreigt immers de orde, en dat is slecht voor onze reputatie. Dat schrikt twijfelende kiezers af. Zo winnen we geen verkiezingen, nietwaar?

Anders gezegd: een hervormingsgerichte praktijk binnen het systeem overwoekerde de revolutionaire principes die voornamelijk retoriek bleken te zijn. Bernstein bleek uiteindelijk hardop te zeggen wat zijn orthodoxe tegenpool in de Duitse sociaaldemocratie, Karl Kautsky stilzwijgend in de praktijk bracht: hervormingspolitiek als de kern van het socialisme, en verkiezingen als de Weg naar de Macht, zoals een boek van Kautsky over de strategie van de socialistische beweging heette. Wat was dan nog die revolutie? Feitelijk niet meer dan een socialistische verkiezingsoverwinning, gevolgd door een socialistische regering die het kapitalisme zou weg hervormen. Ja, men hield er rekening mee dat rechts met een staatsgreep zo’n linkse overwinning zou trachten te blokkeren, en dan zou met confrontatie en tegengeweld niet schuwen. Maar de essentie van de ‘revolutionaire’ politiek van Kautsky en aanverwanten, van de leiding van de Tweede Internationale, was niet de staking en de barricadenstrijd. De essentie was de stembus, het parlement en de regering. Anders gezegd: ook de revolutionaire vleugel van de socialistische beweging was in de praktijk reformistisch geworden, het verschil met Bernstein was slechts dat die dat reformisme ook formeel en theoretisch op de troon hees en elke revolutionaire pretentie liet varen. Wel zo eerlijk, eigenlijk.

We hebben inmiddels de versie van Bernstein aan het werk gezien. Het vlijtig revisionistisch bijschaven van de wereld leidt tot tijdelijke verbetering die kwetsbaar blijven voor rechtse tegenaanvallen zodra de crisis terugkeert, links terugdeinst en een radicale breuk met het systeem vermijdt. De ‘revolutionaire’ versie van Kautsky kennen we ook, in de vorm van gekozen linkse regeringen met socialistische pretentie. De regering van de in 1970 gekozen socialistiche president Allende in Chili bijvoorbeeld. Die werd in 1973 terzijde geschoven in een rechtse staatsgreep, vanuit precies de staat die Allende dacht te besturen maar die meer met het kapitaal dan met de kiezer verbonden bleek. Interessant weetje: generaal Pinochet, die de macht overnam, was door Allende zelf kort tevoren benoemd als minister van defensie, om het leger te vriend te houden. De regering van de linkse Syriza-partij in Griekenland bijvoorbeeld. Die werd in pakweg een half jaar tijd na de linke verkiezingsoverwinning in 2015 op de knieën gedwongen dor chantage van internationale financiële instellingen die de regering dwong door te gaan met schuldbetaling en bezuinigingen, dwars tegen verkiezingsbeloften in. Enkele jaren later wist rechts deze gediscrediteerde regering via verkiezingen mat tamelijk groot gemak opzij te schuiven. Een systeembreuk via verkiezingen blijkt keer op keer onmogelijk, en de rechtse vergelding blijkt keer op keer verschrikkelijk.

Wat moeten we hiermee als we ons niet op het marxistisch fundament willen baseren waar die Tweede Internationale op bouwde? Wat in het oog springt is hoe weinig radicaal beide vleugels waren. Beide kampen hadden de sociale strijd goeddeels uitbesteed aan politici, vakbondsbestuurders etcetera. Aan experts, aan professionals, aan beroepskrachten. De rol van de individuele activist was: stemmen op verkiezingsdag, staken als de vakbondsbestuurders het sein geven, propaganda rondbrengen, deelnemen aan socialistische manifestaties en verenigingen. De rol was dus die van afroepkracht, niet die van zelfbewuste strijder die zelf greep heeft op de strijd. “De arbeidersklasse” zou het gaan doen. Maar feitelijk was de strijd uitbesteed aan bovengeschikte bestuurders van de arbeidersbeweging.

Marxisten die wezen de conservatieve rol van die bestuurderslaag, en de noodzaak van stakingen en een actiever rol van arbeiders beklemtoonden – de Duitse sociaaldemocraat Rosa Luxemburg bijvoorbeeld – wisten ook niet uit het orthodoxe denkkader en de bijbehorende organisatie te breken. Ook zij verdedigde het revolutionaire perspectief vooral door te verwijzen naar de wetmatigheden die Marx had aangeduid, en ook zij bleef langdurig loyaal aan een partij die wel die wetmatigheden beklemtoonde, maar zelfstandige arbeidersstrijd voornamelijk de weg versperde. Haar kritiek bleef heel lang vrijwel theoretisch.

Dan hadden we nog de Russische sociaaldemocraat Lenin, ook een marxist van de meer revolutionaire richting. Diens ontzag voor Kautsky als ‘paus van het marxisme’ was echter zo groot dat Lenin totaal geschokt was toen diezelfde Kautsky zijn steun gaf aan sociaaldemocratische support voor de Duitse oorlogsdeelname in 1914. Dat al die politieke arbeid binnen het politieke bestel van de kapitalistische staat de sociaaldemocratische partij een loyaliteit aan die staat had bij helpen brengen, drong veel te laat door. Dat Lenin zelf minder gefixeerd was op verkiezingen en parlementarisme, had met de situatie te maken van het land waarin zijn partij actief was. Dat land was dus Rusland, en daar was van serieuze verkiezingen geen sprake. Omstandigheden, niet zozeer principes, dreven Lenin tot een radicaler tactiek dan zijn Westerse sociaaldemocratische kameraden. En tot in 1918 noemde de partij waar Lening leiding aan gaf zich sociaaldemocratisch. Daarna werd het de Communistische Partij.

Voor revolutie in een meer praktische zin – niet alleen de theoretisch voorspelde breuk met het kapitalisme, maar de daadwerkelijke directe omverwerping van kapitaal en staat – hebben we bij het partijmarxisme van de Tweede Internationale dus eigenlijk vrij weinig te zoeken. Met alle analytische en retorische verschillen was de praktijk van dat marxisme feitelijk reformistisch. Pas tijdens en na de Eerste Wereldoorlog voltrok zich een diepere breuk, en hergroepeerden meer revolutionair gezinde marxisten – nu met Lenin onder hen – zich in een nieuwe Communistische Internationale, ook wel de Derde Internationale genoemd, wat na een Tweede Internationale ook wel logisch is. Zij zagen de Russische revolutie van 1917 als model.

Die revolutie begon als een omwenteling die begon als spontane golf van arbeidersstrijd, boerenopstanden en muiterijen in het leger. Daarmee wierp die revolutie de dictatuur van de Tsaar omver, maar het systeem er achter nog niet. Daarvoor was volgens Lenin en zijn Bolsjevistische partij – die sociaaldemocratische, later communistische partij waar ik het al over had – een tweede revolutie nodig die zich later dat jaar onder hun leiding voltrok. Tragisch genoeg bracht die de zeggenschap niet in handen van al die stakers, muiters en opstandige boeren, maar in handen van een gecentraliseerde voorhoede die uit hun naam dacht te mogen spreken: de partij die een nieuwe staat opbouwde. Al snel bleek staken, muiterij en boerenopstandigheid tegen die nieuwe staat en haar heersers net zo noodzakelijk en net zo onwettig als onder de oude heersers van de oude staat. Revolutie bleek in staat de oude macht te breken, maar je kreeg er een nieuwe macht boven je voor terug. Het dilemma tussen revolutie en hervorming bleek binnen het partijmarxistisch denken en doen dus niet tot een emancipatorische uitweg te leiden. Hoe komen we hier uit?

Revolutionair of partijpolitiek socialisme?

We keren terug naar de Tweede Internationale van de decennia voor de Eerste Wereldoorlog, en duiken vervolgens nog wat verder terug. Tweede Internationale doet al vermoeden dat er ook een Eerste was. Inderdaad! De Tweede Internationale verenigde slechts een van de vleugels van de arbeidersbeweging van die tijd, waarvan de Eerste Internationale een bundeling vormde. Dat was de richting die koos voor partij-opbouw, politieke machtsvorming en actieve verkiezingsdeelname. Zij brak daarmee met een andere vleugel in die Eerste Internationale, een richting die sociale strijd via directe actie, stakingen en dergelijke centraal stelde, de partijpolitiek afwees en de stembus meed als de pest.

Aanhangers van deze richting zochten strijd door de rechtstreeks betrokkenen, niet door beroepsaanvoerders die namens hen spraken. En ze zagen de organisatievormen die de strijd aannam tegelijk als de kiemcellen van een andere maatschappij. Wint de strijd, dan schuiven de opstandige, stakende, strijdende en muitende menigten de staat omver en nemen ze landerijen en fabrieken over nadat grootgrondbezitters en directeuren gevlucht zijn, of anderszins niet meer in staat zijn om de dienst uit te maken. De collectieven, comités, bonden en associaties waarin arbeiders en boeren zich bundelen om hun strijd te voeren, kunnen meteen het beheer overnemen van de fabrieken, de wijken en de landerijen nadat de eigenaars zijn verdreven en de staat hardhandig muitend is opgedoekt. Dat was het idee.

Hier hebben we revolutie als insurrectie, als iets dat opstandige mensen samen eigenhandig en desnoods hardhandig doen. Niet als uitkomst van een onvermijdelijk geacht historisch proces met een partij die het door de geschiedenis op wetenschappelijke basis gevelde vonnis alleen nog maar hoefde te voltrekken. Hier is revolutie niet iets dat onvermijdelijk plaatsvindt, maar iets dat je zelf doet, net als de opbouw van de nieuwe maatschappij waar het in die revolutie om draait. Het argument voor deze revolutie is niet haar wetenschappelijk aangetoonde onvermijdelijkheid. Het argument is dat er geen andere manier is waarop mensen zelf hun eigen bevrijding tot stand kunnen brengen. Vrijheid neem je, die krijg je niet.

Velen van ons zullen in de beschrijving van deze richting het anarchisme herkennen, met haar strijd teen kapitaal en staat, haar resolute afwijzing van partijpolitiek en electoralisme, en haar gerichtheid op directe actie. Maar zo stond deze richting aanvankelijk niet bekend. De aanhangers, waaronder een zekere Michael Bakoenin, noemden zichzelf veelal revolutionair socialisten, en zetten zich af tegen wat zij als staatssocialisten of communisten aanduidden. Die staatssocialisten, waaronder een zekere Karl Marx – we hebben hem, al langs zien komen in dit verhaal – pleitten wel voor politieke machtsvorming, de vorming van een arbeiderspartij, het deelnemen aan verkiezingen en het overnemen van de staatsmacht. Revolutie? Alleen in de zin van een kwalitatieve breuk met het kapitalisme en de vervanging daarvan door een economie in gemeenschapshanden, centraal en planmatig bestuurd. Niet, of veel minder, in de zin van opstand, straatgevechten met barricades, stakingen, organisatie van onderop en het zelf op poten zetten van een nieuwe maatschappij vanuit de zelforganisatie in de strijd tegen de oude. Niet in de zin die Bakoenin en zijn geestverwanten er aan gaf.

Het was de strijd tussen partijpolitieke staatssocialisten enerzijds, en revolutionair socialisten ofwel anarchisten anderzijds, waar de Eerste Internationale in 1872 aan bezweek. Het verloop van dat tamelijk onfrisse gevecht hoeft ons hier verder niet bezig te houden. Belangrijk om hier vast te houden is dat het hier om veel fundamenteler verschillen ging dan bij de hervorming-versus-revolutie discussie in de Tweede Internationale.

For fairness sake: aan de opvattingen van Marx werd met Bakoenins typering ‘staatssocialisme’ of ‘staatscommunisme’ niet helemaal recht gedaan. Daarvoor bevatten Marx’ concepten te veel elementen die richting rechtstreekse zeggenschap-van-onderop wijzen. En ook bij Marx is het doel van een revolutie: een maatschappij die niet alleen klasseloos is, maar waar ook de staat als machtsorgaan is verdwenen. Maar Marx’ nauwe bondgenootschap met mensen voor wie dat etiket ‘staatssocialist’ wel gold, de elementen van staatssocialisme die zijn denken wel degelijk bevat, plus zijn diepe vijandigheid jegens Bakoenin en diens opvattingen, maakten Bakoenins typering nu ook weer niet zo heel vreemd.

Revolutie: de verbreding van een begrip

Zo ontstond in de jaren zestig en zeventig van de negentiende eeuw dus het anarchisme als stroming in de arbeidersbeweging: als de expliciet revolutionaire, anti-autoritaire vleugel van die arbeidersbeweging. En nu ZOU ik als anarchist ons anarchistische gelijk kunnen proclameren, als degenen die altijd al op de revolutie hamerden, en terecht ook. Dat is weliswaar niet onjuist, maar ook wel veel te kort door de bocht.

In de eerste plaats heeft ‘revolutie’ in de anarchistische denkwerelden gaandeweg een verandering in betekenis ondergaan. Bakoenin sprak nog over revolutie als dat vrij abrupte proces waarin een vloedgolf van strijd de staat omverwierp, waarna de opbouw van een vrije en solidaire maatschappij de ruimte kreeg. De vleugel van het anarchisme die zich primair op klassenstrijd baseerde, hield dit concept vrij lang vast, tot in de Spaanse revolutie van 1936-37 waarin enkele miljoenen arbeiders en boeren grote delen van de maatschappij bestuurden via collectieven en communes, en voor een flink deel volgens anarchistische principes. Dat volgde op een abrupte, revolutionaire breuk met de oude maatschappij: het via insurrectionaire bariricadenstrijd verslaan van de militaire en fascistische staatsgreep van Franco in Barcelona, Catalonië en andere delen van de Spaanse staat. Hoe deze revolutie de nek werd omgedraaid is een tragisch en leerzaam verhaal, maar nioet voor hier en nu.

Maar ‘revolutie’ is steeds meer een woord geworden, niet voor dat abrupte overgangsmoment met barricaden en een staatshoofd dat het paleis uit vlucht, de koffers met gestolen miljoenen in zijn handen, maar voor het hele proces van bevrijding, zelforganisatie, confrontatie met de machten, in de aanloop naar dat moment en ook nog lang er na. Naarmate anarchisten ook steeds meer hiërarchieën in de gaten kregen die overhoop moesten – patriarchaat, witte overheersing, mens boven natuur, validisme… – werd het ook steeds duidelijker dat het ene, fundamentele omwentelingsmoment helemaal niet zo beslissend werd als het in de tijd van Bakoenin nog werd gebracht. Na de val van staat en kapitaal ging de strijd door, om herstel van hiërarchie te beletten maar ook om andere hiërarchieën verder te ontwortelen. De revolutie ging na de Revolutie door. En de revolutie was, met de alledaagse en soms heel kleinschalige strijd, ook al ruim voor de Revolutie begonnen. Revolutie in deze zin is een proces waarvan het maar zeer de vraag is of het ooit ‘af’ zou komen.

Na de nederlaag van de Spaanse revolutie veranderden de concepten nog verder. Het anarchisme was niet dood. Enkelingen en kleine groepjes bleven zich inzetten voor staatloze, solidaire maatschappelijke verhoudingen. Maar het idee dat de strijd ooit zou culmineren in een soort revolutionaire, insurrectionaire climax, was vrijwel weg. Met name in Engelstalige landen ontstond een richting van betrekkelijk pragmatisch anarchisme, met mensen als Colin Ward in Groot-Brittannië en Paul Goodman in de VS. Een enkeling sprak in dit verband zelfs van reformistisch anarchisme: het idee was immers kleinschalige hervormingen binnen de bestaande maatschappij aan te brengen. Dat ging dan over bewonersparticipatie in wijken en buurten, om alternatieve, zelfbesturende vormen van educatie en welzijnszorg en zo meer. Soms gingen aanhangers van deze richting samenwerking met gemeentebesturen ook niet uit de weg. Maar de toon bleef oppositioneel en radicaal.

Het idee dat de hele maatschappij omgevormd kon worden in anarchistische richting, was grotendeels opgegeven. Met zag zichzelf eerder als een permanente oppositie, steeds bezig om zones van vrijheid en solidariteit te verdedigen en uit te breiden tegenover de gecentraliseerde machten van staat en kapitaal. Juist vanwege die radicale scherpte vind ik het woord ‘reformistisch anarchisme’ ook enigszins misplaatst. Men bleef in revolutionaire tegenspraak met de orde, alleen was er van het vertrouwen dat die orde helemaal vervangen kon worden door anarchie, heel weinig over. Van een echt geloof in hervormingen binnen het systeem was echter ook weinig te bespeuren, en van het geloof dat binnen wet en regelgeving een betere orde te bereiken was nog veel minder. Paul Goodman was geen verkapte sociaaldemocraat in kleinschaligheidsverpakking. Hij was anarchist, en daarmee qua houding revolutionair. Eigenlijk gold dat voor al deze pragmatische anarchisten. De revolutie was van haar hoofdletter ontdaan, maar een dwarse radicale grondhouding bleef in de kern springlevend.

Dit was gedachtegoed dat paste in de welvaartsstaten van West-Europa en Noord-Amerika in de jaren veertig tot en met zeventig hooguit, en vrijwel nergens anders. En al tijdens de opstandige jaren zestig zag je ook in landen als Italië, Frankrijk en de VS weer ambitieuzere anarchistische geluiden opkomen waarin de revolutie in volle glorie terugkeerde. Dat zette in de jaren zeventig en tachtig door, met ups, downs en nieuwe ups. Tegelijk is dit recente revolutionaire anarchisme geen eenvoudige terugkeer naar de tijden van Bakoenin of de Spaanse Revolutie. Revolutie als dat enkele breukmoment kreeg niet meer de nadruk die het had. Revolutie werd gezien als permanent proces, nooit voltooid, maar wel met daadwerkelijke breukmomenten waarin staten en heersers ten val gebracht werden. Lang niet alle anarchisten hechtten sowieso nog aan dat woord ‘revolutie’. Opstand, revolte, dat soort woorden hoor je in onze kringen eigenlijk meer. Niet voor niets klinkt op demonstraties na ‘One Solution – Revolution!’ in een moeite door ook: ‘One Direction – Insurrection!’ Dat drukt weer het gevoel dat we daadwerkelijk iets aan het doen zijn om de orde te verstoren treffend uit.

Intussen zijn we als anarchisten tegelijk constructieve projecten aan het opzetten, om stukjes nieuwe maatschappij vorm te geven. Een zelfbesturende groentetuin hier, een kookproject om gratis eten uit te delen daar, rechtstreekse ondersteuning van vluchtelingen in Calais en in Griekenland-… terwijl andere – nee, vaak dezelfde – anarchisten in zwarte blokken zich rechtstreeks tegen staat en kapitaal keren en nog anderen – nee vaak ook dezelfden, maar vertel dat niet verder… – zich met nog weer hardere vormen van actie bezig houden. Het bestaat allemaal naast en door elkaar, zonder voorrang, zonder middelpunt, allemaal deel van een veelvormig proces dat je revolutie kunt noemen als je dat mooi vindt klinken.

En natuurlijk is daar het summum aan anarchistische revolutie in de zin die ik hier bedoel, in zakformaat weliswaar: het kraakpand! Daar zie je tegelijk een directe actie tegen staat en kapitaal: je neemt een pand in gebruik, tegen het eigendomsrecht en de wetgeving in, ontruiming door politie riskerend. Tegelijk wordt er ook een stukje nieuwe maatschappij van vrije en gelijkwaardige mensen gevormd, mensen die onderling dat kraakpand bewonen, beheren en er iets moois van maken, een woongemeenschap, een sociaal centrum, een kraakcafé.

Heel erg belangrijk aan deze invulling van revolutie is dat in deze gedachtegang, revolutie geen voorwaarde is voor bevrijding en de oplossing van de grote maatschappelijke vraagstukken. Revolutie – in al deze facetten – IS zelf die bevrijding en de oplossing van al die vraagstukken – onaf en gedeeltelijk, maar toch. Je kraakt een pand, jouw woonprobleem is daarmee concreet opgelost. Je hoeft niet te wachten op de revolutie waarna een volkscommissaris of een assemblee jou een woning toewijst. De revolutie is nu.

Die system change, die doen we zelf

En nu is het tijd om over het klimaat en de milieucrisis te hebben. Dan zal hopelijk nog iets helderder worden wat ik bedoel. In discussies over de oplossing van die criis zien we de tegenstelling tussen hervorming en revolutie en diverse varianten terugkomen. Het idee dat we er met heel beperkte verandering, zonder breuk met het systeem, komen, wordt in zeer brede kring inmiddels afgewezen of sterk in twijfel getrokken. Het idee dat we voor een goed antwoord op de klimaatramp ‘system change’ nodig hebben is intussen wijd verbeid. Greta Thunberg zegt het, XR zegt het, marxisten zeggen het, anarchisten zeggen het. Maar ze bedoelen allemaal iets anders!

Bij XR en Greta Thunberg zie je nog vooral het idee dat machthebbers de wacht moet worden aangezet, met demonstraties en met burgerlijke ongehoorzaamheid en dergelijke. Het idee is dat daar een druk van uitgaat die politici zal bewegen om de noodzakelijke stappen te zetten, fossiele grond- en brandstoffen in de ban te doen, snel en grootschalig schonere energiebronnen in te voeren, klimaatvijandige productietakken zoals veehouderij snel af te bouwen, huizen te isoleren en energiebesparing grootschalig mogelijk te maken. De implicatie is, ook bij deze benadering, dat hiervoor een soort breuk met het kapitalisme en haar ingebouwde groeidwang nodig is.

Maar de strategie is reformistisch, niet revolutionair. Bestaande structuren worden gehanteerd om het systeem te veranderen, zoals Kautsky bestaande structuren hanteerde om via de parlementaire weg het socialisme in te voeren. En ik denk dat tegen deze strategie dezelfde bezwaren in te brengen zijn als destijds: it ain’t gonna work. Het fossiele kapitalisme laat zich noch wegstemmen, noch weg demonstreren. Kijk hoe XR wordt aangepakt, kijk hoe Greta naar de mond wordt gepraat en vervolgens genegeerd. Staat en kapitaal staan in de weg van klimaatoplossingen. Kapitaal en staat moeten dan ook worden gebroken. Anders komt er van die oplossingen niets terecht. Maar daar begint de moeilijkheid pas. Hoe doen we dat, en hoe hangen de oplossingen die we nodig hebben samen met het breken van staat en kapitaal?

Grofweg zie je twee scenario’s, twee soorten gedachtegang. Leninisten, maar ook wel sommige op klassenstrijd georiënteerde anarchisten, redeneren als volgt.

1: Voor klimaatredding is een verbouwing van de maatschappij nodig, zodat er geen fossiele grond- en brandstoffen meer worden gebruikt, schonere energievoorziening wordt doorgevoerd, grootschalige isolatie van woningen mogelijk wordt, systematische herbebossing wordt aangepakt, en het gebruik van dierlijk voedsel en het bijbehorende beslag op grond en water drastisch wordt teruggebracht.

2: Dat is pas mogelijk als de macht van het kapitaal is gebroken, en dat vergt een revolutie.

3: vervolgens, na die revolutie, kunnen hetzij de revolutionaire regering (in de marxistische versie), hetzij de zelfbestuursorganen (in de anarchistische optie) de nodige maatregelen, genoemd in punt 1, doorzetten.

Hier heb je dus eerst een succesvolle revolutie nodig, voor de aanpak van de klimaatramp echt op gang kan komen. Revolutie is de voorwaarde voor succesvolle milieuredding. Dat is meteen de tekortkoming van deze benadering. Want de drastische aanpak die nodig is, dient gisteren te beginnen, terwijl de revolutie die er de voorwaarde van is, er morgen of overmorgen hoogstwaarschijnlijk nog niet zal zijn. Deze benadering is simpelweg te laat, zelfs als die verder helemaal adequaat zou zijn (in de anarchistische versie dan, want een revolutionaire regering is sowieso een contrarevolutionair onding).

We hebben dus een andere benadering nodig: directe confrontatie met, stopzetting en ontmanteling van, alles wat klimaat, milieu en leven bedreigt en sloopt. Vanaf nu! Om te beginnen: er zelf niet aan mee doen waar ook maar enigszins mogelijk. Jazeker, eigen verantwoordelijkheid, maar dan met echte eigen zeggenschap, en helemaal niet noodzakelijkerwijs in je eentje. Je hoeft geen dierlijke producten aan te schaffen en te gebruiken. Je kunt dat boycotten en veganist worden, en dat hoef je niet te beperken tot een individuele consumentenkeus. Je kunt bijvoorbeeld ook met gerichte actie gedaan krijgen dat in school- of bedrijfskantine veganistische keuzes makkelijker gemaakt worden, en keuzes voor dood de dier moeilijker, uiteindelijk onmogelijk. Dat kun je doen als personeelslid, waarbij je collectieve werkweigering ofwel staking als drukmiddel hebt. Je kunt het doen met petities, picket lines, bezettingsacties. Je kunt de fabrieken waar ze dieren ombrengen stilleggen, blokkeren, slopen ook.

Je kunt kolencentrales verlammen met blokkades, de aanleg van pijpleidingen voor gas en olie saboteren, het kappen van bomen tegengaan door er in te klimmen. Je kunt klimaatvijandige instanties, bedrijven en bedrijfstakken treffen met acties om ze slechte publiciteit te bezorgen, maar ook met acties waardoor ze lam komen te liggen. Al dit soort dingen kun je met weinig mensen beginnen, maar met meer actieve mensen bereiken we natuurlijk meer.

Terwijl we aldus een soort permanente guerrilla tegen de slopers van onze planeet op gang brengen, kunnen we zaad zaaien en bomen planten, gemeenschappen vormen waar de natuur partner is en geen bezet gebied, beginnen aan die nieuwe wereld terwijl we de oude aan het ontmantelen zijn. Natuurlijk combineren we deze strijd tegen milieuverwoesting en klimaatcatastrofe met een strijd tegen al die andere hiërarchische en destructieve dynamieken die er zijn, van witte suprematie via patriarchaat tot en met validisme. Want we weten maar al te goed wie er in de wereld in de frontlinies van milieurampen staan: vrouwen, gekoloniseerde bevolkingsgroepen en mensen van kleur en ga zo maar door. Licht een enkel thema van strijd uit het geheel, en de strijd op alle andere fronten wordt nodeloos zwakker. Ziedaar de onmisbaarheid van intersectionaliteit.

Bij al deze activiteiten zijn we revolutionair, maar niet in de zin dat we eerst een revolutie maken en dan het klimaat gaan redden. Nee. We zijn revolutionair omdat we, in de actiekeuzes die we maken, maar beter elk respect voor de grenzen en wetten en normen die het systeem ons oplegt, welbewust opzij kunnen schuiven. Sabotage van pijpleidingen betekent de particuliere eigendom van die dingen negeren, en de wetgeving die deze eigendom garandeert terzijde schuiven. Het bezetten van een Shell-kantoor, het blokkeren van een slachthuis of kolencentrale: het is onwettig, het bedreigt de eigendom. Staken om schonere bedrijfsvoering of een veganistische kantine af te dwingen: het ontzegt de eigenaars de zeggenschap over hun eigendom.

Als we bij voorbaat al de die particuliere eigendom niet als rechtmatig erkennen vanuit onze antikapitalistische normen, als we al bij voorbaat staat, gezag en wetgeving afwijzen vanuit onze anti-autoritaire principes, dan komen de noodzakelijke actiemiddelen in beeld. Een revolutionaire houding helpt ons om hier en nu de strijdvormen te nemen die nodig zijn, zonder inachtneming van de particuliere eigendom, en ongeacht hoe legaal ze zijn en trouwens ook hoe democratisch ze zijn. Waarom zouden we het recht van de helft plus een aanvaarden om de planeet te slopen, oftewel om massamoord te plegen?

Revolutionair is in deze benadering dus niet die grote eenmalige historische gebeurtenis die we moeten bereiken voor de de planeet kunnen redden. Revolutionair is hier onze houding in de strijd die we te voeren hebben om die redding binnen handbereik te krijgen. Revolutionair is ongetwijfeld ook de uitkomst van de strijd als die slaagt. Want met deze houding in onze harten, en met de drastische acties die we zullen uitvoeren om de verwoesters van onze planeet machteloos te maken en terzijde te schuiven, zal er van het systeem van staat en kapitaal, van witte overheersing, validisme en patriarchaat, steeds minder overblijven naarmate de strijd zich verder ontplooit. In die strijd krijgen ook die alternatieve gemeenschappen, voedselprojecten en assemblees die staat en kapitaal bevechten, steeds meer ruimte om te worden at ze zijn: de nieuwe maatschappij in wording.

Hier is de revolutionaire verandering die we beogen dus geen voorwaarde, maar uitkomst van de strijd die we, hier en nu en overal, te voeren hebben. Hoe minder respect voor de regels en normen van dit systeem, hoe kansrijker onze strijd. We zullen gered worden, niet door de wetten van de geschiedenis en niet door een toekomstige revolutie. We zullen elkaar en onszelf redden door een dagelijkse strijd die allang is begonnen, van Dodewaard Gaat Dicht tot en met Sluit Vion! en Red het Sterrebos en niet te vergeten leg Die Zuidas In De As, die titel van dat aanstekelijke liedje van de punkband Hang Youth, en al die andere gevechten waarin we dagelijks betrokken zijn en ons in zullen betrekken. Hervorming of revolutie? Het is de verkeerde vraag. Zelf doen of rekenen op hogerhand? Dat is de echte kwestie. Ik pleit voor zelf doen, samen doen. Dat is de revolutie die we nodig hebben.

Peter Storm